Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Zo bleef Mozes staan [41]in de poort des legers, en zeide: [42]Wie den HEERE toebehoort, [kome] tot mij! Toen verzamelden zich tot hem [43]al de zonen van Levi. 41. Het leger was met een wal of palissaden, of iets anders omringd, en had poorten hier en daar. De poorten waren ook plaatsen des gerichts, gelijk Gen.34:20; Deut.17:5; Ruth 4:1,11. 42. Of, wie des Heeren is, tot mij. Mozes heeft door haast en ijver enige woorden nagelaten. Zie dergelijke manier van spreken ook Gen.13:9, en Gen.23:13, enz. 43. Dat is, bijna allen; want enigen hunner hadden zich ook in afgoderij verlopen, ja zelfs Aaron, zie vs.29, en Deut.9:20, en Deut.33:9. Anders, en die zicht tot hem verzamelden, waren allen kinderen van Levi, die, thuis gebleven zijnde, geen afgoderij met het kalf te aanbidden begaan hadden.